Islamwetenschapper Abdel-Hakim Ourghi. Foto Wikipedia
“Eindelijk moet aan de verdrijving van de Joden uit Arabisch-moslimse landen worden herinnerd”, stelt islamwetenschapper Abdel-Hakim Ourghi. “Het thema schuld moet tot een kern van de moslimidentiteit worden verheven.”
Moedige, eerlijke woorden in het Europa vandaag. Belangrijker nog, vanuit de moslimgemeenschap (oemma) zelf. In de Neue Zürcher Zeitung breekt Ourghi een lans voor het doorbreken van een taboethema onder moslims: de herinnering aan de discriminering, vervolging, onteigening en systematische vernietiging van een tweeduizendjaar oude Joodse cultuur in de Arabisch-islamitische landen, die na de stichting van de staat Israël in 1948 inzetten. Een onherstelbaar verlies, meent de in het Duitse Freiburg am Breisgau woonachtige onderzoeker.
Wat zou een voortbestaan van de Joodse gemeenten in de Arabisch-islamitische wereld hebben kunnen bijdrage aan haar culturele, wetenschappelijke en economische ontplooiing, verzucht hij.
Geen mens, geen gemeenschap en geen religie ontkomt aan het eigen verleden. Met deze constatering start Ourghi zijn indringende historische en actuele beschouwing. Alle pogingen om donkere episodes uit de eigen historie te vergeten of te verdringen, lopen uiteindelijk stuk. Deze boodschap houdt hij zijn geloofsgenoten, moslims, voor. “Vooral in actuele conflictsituaties halen voorbije gebeurtenissen de mensen in.”
De van oorsprong Algerijnse islamwetenschapper spreekt van “een tragische ontmoeting” tussen moslims en Joden in de zevende eeuw, ten tijde van de profeet Mohammed. Juist toen is de hoeksteen gelegd voor een historisch trauma, dat in de loop van de eeuwen niet geheeld werd en in de tegenwoordige politieke conflicten zich telkens weer manifesteert. Zie daarvoor ook de –onder andere- religieus gelegitimeerde verachting van de Joden in vele moslimse landen (staatsraison!) en het toenemende islamitische antisemitisme in westerse landen.
En passant beweren moslims vandaag de dag, met in hun kielzog veel westerse linkse sympathisanten, dat Jodenhaat een Europees fenomeen is, dat als antisemitische ideologie in de Arabisch-islamitische wereld werd geïmporteerd. Dat deze anti-Joodse ideologie zich als een veenbrand verspreidde zou vervolgens veroorzaakt zijn door de staatsstichting van Israël.
Heel scherp formuleert Ourghi de contouren en inhoud van deze argumentatie: “De koran, de traditie van de profeet (as-sunna) en diens handelen zouden daarmee helemaal niets te maken hebben. Deze ideologische agenda wil demonstreren dat antisemitisme on-islamitisch zou zijn en totaal niets van doen heeft met de leerstellingen van de islam. Per slot van rekening zou het de Joden onder islamitische heerschappij goed zijn gegaan.”
De islamwetenschapper wil beslist niet ontkennen dat er historische fasen zijn geweest waarin dat laatste het geval was. Echter, dat is geenzins doorlopend zo geweest, werpt hij tegen. De ‘gelukkige Jood’ in een islamitische geschiedenis zonder vervolgingen, pogroms en verdrijvingen is een mythe! Haar ontstaan traceert Ourghi in de negentiende eeuw.
Als gewetensvol religiewetenschapper baseert hij zich veeleer op de naakte, gruwelijke feiten. En die laten geen andere slotsom toe als: islamitisch anti-judaïsme bestaat niet pas sinds de stichting van de staat Israël. Dat tonen de pogroms, vervolgingen en verdrijvingen door de eeuwen heen aan: Granada (1066), Fes (1565), Benghasi (1785), Algiers (1815), Damascus (1840) of Cairo (1844).
Een veelzeggende veroordeling liet arts en filosoof Moses Maimonides (geboren in 1138) na: “Geen volk heeft Israël ooit meer leed toegevoegd. Niemand heeft het geëvenaard in ons te vernederen. Niemand was in staat ons zo te onderdrukken zoals zij het gedaan hebben.” Daarmee doelde hij op de moslims, tekent Ourghi welhaast ten overvloede aan.
De regelrechte oorzaak van deze zee van Joods leed onder moslimheerschappij vindt de islamexpert in het optreden van de profeet Mohammed en de geestelijke neerslag daarvan in de koran. Mohammeds strategie in Medina (622) om Joodse stammen tot de islam te bekeren, faalde. Daarna schakelde de profeet in 623 over op geweld tegen de ongelovige Joden en christenen (kuffar), op wie de vloek van Allah rustte.
Kort en krachtig geeft Ourghi het effect weer van deze aanval van Mohammed op de Joden: “De koran schetst regelrecht een program voor Jodenhaat, dat gebaseerd is op de opvatting dat de Joden voor eeuwig de vijanden blijven van de moslims.” Daarmee was de status van minderwaardigheid van de Joden gelegaliseerd en bijgevolg hun onderwerping, zelfs verdrijving en doding. Zie Mohammeds verdrijving van twee Joodse stammen in april 624 zonder have en goed. Zie het bloedbad op een derde Joodse stam op 25 april 627. Een jaar later viel de profeet de oase Haibar aan, waar enkele Joodse clans verbleven. Na acht weken belegering moesten de Joden capituleren en onder vernederende voorwaarden vrede sluiten met Mohammed.
Tot op vandaag resoneert deze historische gebeurtenis (628) onderstreept Ourghi: “Nog vandaag herinneren moslims in de hele wereld, die tegen Joden en de staat Israël demonstreren, aan deze onderwerping: ‘Haibar, Haibar, o jullie Joden! Mohammeds leger zal spoedig terugkeren!’ De uit Iran ingevoerde raketten, waarmee de terreurorganisatie Hezbollah in 2006 Israël aanviel, droeg de naam ‘Haibar 1’.”
Twee jaar voor zijn dood voerde Mohammed in december 632 een hoofdgeld/belasting (gizya) in voor Joden en christenen. Ook de inning daarvan ging tot op de koloniale tijd gepaard met vernederende rituelen. Joden werden in het openbaar fysiek vernederd bij de gizya. Oorvijgen, stok- en nekslagen waren hun deel.
Vanaf 634, dus na Mohammeds verscheiden, kwamen de Joden nog zwaarder onder druk te staan. Een greep uit de discriminerende moslimmaatregelen: een verbod op de bouw van nieuwe synagoges, Joodse erediensten alleen in het verborgene, spreekverbod voor Joden en christenen tijdens de islamitische gebedstijden, begrafenissen van Joden en christenen alleen ’s nachts en niet in de nabijheid van moslims, verbod op het dragen van wapens en het rijden op paarden, uitsluiting van staatsambten, geen onderwijs van Joodse kinderen door moslimgeleerden, gele hoofdbedekking voor Joden (naar verluidt hield Mohammed niet van geel)…
Ourghi vat al deze discriminerende, neerbuigende maatregelen samen: “Ze doelden op een duidelijke afscheiding en onderwerping van Joden en christenen.”
Hoe wentel je de last van zo’n loodzwaar collectief verleden af? Voor Abdel-Hakim Ourghi niet minder dan een ethisch gebod! “Want het vroegere onheil mag zich niet herhalen.” Daarom dient de moslimgemeenschap zich kritisch rekenschap te geven van haar verleden, van haar behandeling destijds van de Joodse gemeenschappen. Niet minder dan een taboedoorbraak!
Het huidige islamitische antisemitisme is een radicale vorm van het klassieke anti-judaïsme, argumenteert Ourghi. Het ontstaan van de staat Israël wakkerde deze Jodenhaat aan zodat de antisemitische vlam bleef branden. “Daarbij mag echter de rol van de religieus gefundeerde, traditionele en gepraktiseerde verlaging van het Joden en het anti-judaïsme onder moslimheerschappij bij de verdrijving en onteigening van de Joden in Arabisch-islamitische landen niet worden onderschat.”
Een goed begin van een moslimse schulderkenning jegens de Joden zou de oprichting van gedenkplaatsen en monumenten zijn, vooral in historische plaatsen van eertijds Joodse presentie, bijvoorbeeld in Medina en Damascus, luidt Ourghi’s voorstel. “Een door schuld gestempeld zelfbeeld van moslims zou het begin van de verzoening met de Joden kunnen betekenen.”
Een stem in de woestijn? In elk geval heeft die van Abdel-Hakim Ourghi terecht en zuiver geklonken. Met deze NZZ-bijdrage en bovenal zijn pas verschenen, prijzenswaardige boek “Die Juden im Koran” heeft de islamwetenschapper alvast een indringend schriftelijk gedenkteken geplaatst.
Bas Belder, historicus
Comments