Julia Bernstein. Foto Wikipedia
Of hij ook Duits sprak? Deze vraag stelde een schooldirecteur aan een Russischtalige vader die zijn kind wilde aanmelden. De vader beaamde, maar stelde geïrriteerd een tegenvraag: of de directeur ook Russisch sprak? De vader kreeg een lange les in aanpassing en zijn kind werd vervolgens geweigerd.
De vader vertrouwde deze ervaring toe aan Julia Bernstein, een vooraanstaand antisemitisme-expert aan de Universiteit van Frankfurt. De hoogleraar nam het verhaal op in haar nieuwe boek “Zerspiegelte Welten – Jüdische Perspektiven auf Antisemitismus und Sprache” (Gespiegelde Werelden – Joodse perspectieven op antisemitisme en taal), uitgever Beltz/Juventa, 2023. Een diepgravende, kennisrijke studie waarin prof. Bernstein wetenschappelijk onderzoek illustreert aan de dagelijkse ervaringen van anderen en haarzelf.
Bernstein staat uitvoerig stil bij “de nieuwe Joden”. Daarmee wijst zij op de circa 220.000 Jodinnen en Joden uit de voormalige Sowjet-Unie, die sinds de jaren negentig van de vorige eeuw naar Duitsland emigreerden. Als zogenoemde “contingentvluchtelingen”, die tegen discriminatie dienden te worden beschermd, mochten zij zich rechtens in Duitsland vestigen.
“Dat stond ook onder het voorteken van de zogenoemde “Wiedergutmachung” na de Shoah en de herleving van Joodse existentie”, vult insider Bernstein aan. Niet minder dan 90 procent van de in Duitsland levende Jodinnen en Joden spreekt Russisch. Zelf zag zij in 1972 in de Oekraïense Sowjetrepubliek het levenslicht, studeerde/promoveerde in Israël en Duitsland, waar ze nu ook woont.
Hoe zwaar het deze “nieuwe Joden” viel Duits te leren, maakte een interviewpartner van Bernstein heel duidelijk: “Je breekt je tong en wilt lachen en opeens zie je dat het werkt – ze verstaan je! Het duurt heel lang tot de zaken zich niet als onzin laten aanhoren.”
Maar het ging/gaat niet alleen om een nieuwe taal te leren voor Jodinnen en Joden uit de vroegere Sowjet-Unie. “Er wordt evenzeer de taal van de daders geleerd, van degenen die daarmee Jodenhaat hebben gepropageerd en die de systematische vermoording van zes miljoen Jodinnen en Joden hebben gepleegd”, tekent Bernstein aan.
“Bent u de Duitse taal machtig?”, hoorde een Russisch sprekende Jood, die als jongere naar Duitsland was gekomen, van een dame in een museum. “Het kwam mij voor alsof zij een Übermensch voorstelde”, reflecteerde hij later.
Aan die (psychisch niet voorbije) nazitijd refereert Bernstein: “Een Shoah-overlevende vertelde mij hoe het is om ’s nachts gedesoriënteerd en angstig wakker te worden wanneer bij een geopend raam luide stemmen in het Duits de woning inschallen.” “Ze heeft dan een ogenblik nodig om de zaken op een rij te krijgen, om te begrijpen dat ze nu hier woont en het geen bedreiging voor haar is.”
Julia Bernstein heeft, zo schrijft ze, een andere ingang tot de Duitse taal gehad. “Mijn grootouders spraken namelijk onder elkaar Jiddisj. Voor mijn kinderoren met Russisch als moedertaal een vreemde, geheimzinnige taal. Een taal die bovendien in de Sowjet-Unie verboden is geweest. Een paar woorden heb ik begrepen en een keer zelf gepoogd Jiddisj te spreken.”
Dat bezorgde de grootvader van Bernstein trouwens de schrik van zijn leven. Na een ontmoeting met een vriend, waarbij het gesprek zoals gebruikelijk in het Jiddisj verliep, nam Julia’s grootvader afscheid. Op dat moment nam zijn kleindochter diens groet over en riep: “Zay gezunt!” (Wees gezond!). “Ik was dol enthousiast dat ik dat goed uitsprak, zoals de volwassenen. Echter, mijn opa trok helemaal wit weg en was bijna panisch. Het hoorde immers niet zo luid Jiddisj, dat “antisowjetoverblijfsel”, uit te spreken en dan nog eens door een klein meisje.” Daarna waagde Julia het nooit meer “Zay gezunt” te wensen in een Russische omgeving.
Paradoxaal genoeg hield Bernstein beslist positieve ervaringen met de Duitse taal over uit haar kinderjaren. Haar grootouders spraken overigens nooit Duits. “En opa, wiens hele familie in de Shoah werd omgebracht, zette steevast de televisie uit, wanneer daar iets in het Duits uit de DDR werd uitgezonden.”
Zelf leerde Bernstein de beheersing van de Duitse taal tijdens haar promotieonderzoek. Jarenlang ervoer zij vanwege taalgebruik als een buitenlandse te worden waargenomen. “Telkens weer, en dat is een typische ervaring van Russisch sprekende Jodinnen en Joden, werd ik beleerd hoe je precies moet spreken.” Bijna komisch doet de scène aan toen ze al universitair medewerkster was. Een collega wees op een student die “ook gebroken en met een zoet accent sprak”. Bernstein repliceerde: “Ik dacht dat ik toch niet gebroken sprak.” Haastig reageerde de Duitse collega: “Nee, natuurlijk, u spreekt toch goed Duits!”
Veel minder prettig verliep een rondleiding door een Joods gemeentehuis. De gids vertelde onderzoeker Bernstein dat een echtpaar zich vrolijk maakte “zodra het haar en andere gemeenteleden met een Russisch accent had horen spreken”. Dat leidde bij deze meneer en mevrouw tot de vraag: “En waar zij de echte Joden, zonder accent?” Een eveneens Russisch sprekende collega snoerde het echtpaar prompt de mond met: “Die zonder accent zijn in de Shoah vermoord. Nu zijn wij hier met accent, maar u kunt ons toch verstaan, of?” De man en vrouw draaiden zich om en verlieten het gemeentehuis.
Een geijkte vraag aan immigranten luidt: Waar kom je eigenlijk vandaan? Een Russisch Jood informeerde Bernstein over zo’n voorval: “Als iemand je vraagt “vanwaar kom je?” en de aangesprokene zegt “uit Argentinië”, volgt de reactie “wow, cool”. Maar als mij dat wordt gevraagd en ik antwoord “uit Rusland”, dan hoor ik een gereserveerd “ach, zo”. En ik zou graag ook uit een wow-cool-land komen en niet uit een ach-zo-land.” Tot die laatste categorie wordt Israël door sommigen ook gerekend.
Die indruk drong zich eveneens bij Bernstein op bij het kopen van een treinticket. Het gezicht van de spoorbeambte vertrok helemaal bij het zien van haar Israëlische pas. “Alsof hij een nutteloos vod papier in de hand had, vroeg hij mij: “Waar werd dit ding vervaardigd?” En dat ofschoon de info op de pas staat en voor het kopen van het ticket niet relevant is geweest.”
In haar studie constateert prof. Bernstein dat de kloof tussen daders/daderessen of meelopers/meeloopsters én de nakomelingen van slachtoffers en overlevenden van de Shoah onoverbrugbaar is. De aanspraak die kloof te dichten door rituelen van herdenking of empathie kan, aldus Bernstein, zelfs op Jodinnen en Joden als spottend overkomen.
Met instemming citeert de hoogleraar een Jodin wier grootmoeder Auschwitz overleefde: “Zij zei mij dat wanneer ze Duitsers over de Holocaust hoorde spreken, ze soms de behoefte kreeg om hen de mond te snoeren. Ze heeft het gevoel dat zij, de Duitsers, nooit ook maar in de verste verte kunnen aanvoelen wat zij ondervindt. Daarmee heeft ze gelijk.”
Bas Belder, historicus
Comments