Simon Caun z'l.
Ik heb mijn oom, Simon Caun, nooit gekend. Hij was de kleine broer van mijn moeder, geboren op 20 maart 1956. Daar ik naar zijn moord werd geboren op 20 maart 1956, was het vanzelfsprekend dat ik zijn naam zou dragen.
Hij was een opgewekt jongetje, dat graag gitaar en piano speelde. Met zijn ouders en twee grotere zussen, Betty (mijn moeder) en Sonja woonde hij in de Dokstraat, nabij Artis.
In juli 1942 kreeg hij een oproep om zich te melden voor werk van het Reich. Op 15 juli ging hij met zus Betty naar het registratiekantoor, waar een meneer van Aals beiden ontving en registreerde.
Wat hij niet opschreef was dat hij Simon, een roodharige jongen van 16, aanraadde een vals persoonsbewijs van hem te nemen, omdat hij er niet zo “joods uitzag”. Samen met Betty ging hij terug naar huis, waar hij zijn relaas deed bij zijn ouders. Zijn vader vond het onacceptabel.
Het was slechts een baan voor het Reich…
In de zomer van 1942 waren er al razzia’s, maar men had nog geen idee wat er eigenlijk met de opgepakte Joden gebeurde. Simon’s vader eiste dat het valse persoonsbewijs zou worden teruggebracht.
De volgende dag kwam Simon met zijn vader bij de heer Aalst. Vader Caun bedankte van Aalst voor zijn goede bedoelingen, maar legde uit geen problemen met de wet te willen hebben. Van Aalst ging uiteraard akkoord en schreef op het registratie kaartje van Simon Caun dat het bezoek met de vader eindigde en had geen andere keus om op de kaart TRP 21/7/42 te schrijven, iets wat hij de familie niet kon vertellen, daar Simon op 18 juli met de trein naar Westerbork ging en niet mocht weten dat hij de 21ste al naar Auschwitz zou gaan.
Simon nam op 18 juli afscheid van zijn familie. Er werd nog snel een foto gemaakt met zijn vader, die voor Simon een mooi pak had gekocht, omdat hij hoopte dat een kostuum hem een betere baan bij het Reich zou bezorgen.
Van zus Betty nam hij apart afscheid, op zijn zolderkamer, waar de zestienjarige in huilen uitbarstte. Hij was bang, maar had geen keus. Die avond ging hij met de trein naar Westerbork. Nooit is er nog een levensteken van hem geweest, behalve een ansicht van het Reich, drie maanden later, waar gedrukt laconiek werd medegedeeld dat hij veilig aan was gekomen en voor het Reich werkte.
Jarenlang waren er geruchten over Simon: Treblinka, Sobibor, Auschwitz. Maar niemand wist echt wat er met hem gebeurd was.
In 2006 werd mijn moeder onwel en werd ze in Amstelveen in het ziekenhuis opgenomen. Ik was op zakenreis in Amerika, maar vloog terug naar Amsterdam en vond mijn moeder, vroeg in de ochtend, in bed en aan de betere hand. Ze vond het zonde dat ik teruggevlogen was. “Simon, mijn broertje was hier. Hij zat op die kast daar (ze wees naar een kast) en zei me dat ik nog wel een paar jaar had.”, legde ze uit.
Ik vroeg haar of ze daar nog veel mee bezig was en ze trok haar sarcastische gezicht. “Voor mij is het gister gebeurd, dat kun je niet begrijpen.”, zei ze. Het was op dat moment dat ik besloot om te proberen uit te vissen wat er met hem gebeurd was.
Ik schreef naar tientallen instanties. In Nederland, in Duitsland, in Polen. Bijna niemand antwoorde. Na bijna een jaar van telefoneren en schrijven, kreeg ik opeens een mail van de directeur van het Auschwitz museum. Of ik hem misschien even kon bellen.
“We hebben uw oom gevonden. Nadat u vijf mails had gestuurd, besloot een student het uit te gaan pluizen. Ik stuur u een lijst in de mail.”, was zijn mededeling.
Mijn hart stond stil. Daar was hij, in het midden van de lijst. Op transport van Westerbork naar Auschwitz op 21 juli, zoals van Aalst al had genoteerd! Alsof hij vanuit de geschiedenis voor de laatste keer naar mij wuifde.
Ik citeer uit zijn mail:
“Unfortunately, there is no further information about the above-mentioned person into Auschwitz records. According to our knowledge the transport with 931 Jewish men, women, and children arrived to KL Auschwitz on July 22, 1942. After the selection, 479 men were admitted to the camp and received numbers 50403-50881; also 297 women were registered with Nos. 9880-10176. The remaining 155 people were killed in the gas chambers.”
Een maand later vlog ik naar Krakow en ontmoette Kowalski. Hij legde me uit dat de 155 mensen van dit transport, die geen nummer hadden gekregen, nog diezelfde avond vergast werden. Het ging meestal om oude mensen, zieken, hysterische en uitgeputte mensen. Simon was in deze groep. Misschien huilde hij te hard, misschien was hij uitgeput – we zullen het nooit weten.
Wat we weten is dat de Kapo’s deze mensen in groep brachten en ze schoppend en scheldend naar de gaskamers moesten jagen. Op 22 juli 1942 werd Simon Caun vermoord.
Ik bracht het nieuws naar mijn moeder. Bespaarde haar de details.
Mijn moeder overleed in 2013, bijna een jaar nadat ze, samen met mijn vader, hun 70 – jarige huwelijksfeest vierden. Ik had haar beloofd dat haar broertje op haar graf vermeld zou worden, en dat is gebeurd. Ze zijn verenigd in hun dood en ik kan alleen maar hopen dat, als er een hemel bestaat, ze weer samen zijn
Comments